Previous • Inleiding • Rijst • Vleesch • Kip • Visch • Ei • Sajoers • Sambelans • Diversen • Gebak • Menu's |
Makanlah Nasi |
Sambelans en Sambel gorengs |
|
|
Een der smakelijkste bijgerechten van de rijsttafel.
Gewoonlijk neemt men er minstens twee of drie soorten van bij het eten.
Men heeft de keuze tusschen de volgende soorten: |
|
113. Sambel-oelek. |
Zes of acht heele lomboks met de pitjes; een half theelepeltje zout, een
half theelepeltje gebrande trassi (gepofte).
Deze ingrediënten worden, nadat de lomboks zijn fijngesneden, goed
door elkander gestampt, waarna het gerecht voor het gebruik gereed is.
Men dient het op in een schaaltje en neme er niet te veel van.
|
|
114. Sambel-oelek met kétjap |
- ook (òf) met
citroensap.
Dezelfde ingrediënten als hierboven, met soja - of
met citroensap.
Heeft men de sambel-oelek als hierboven bereid, dan kan men er of
soja, of citroensap overheen gieten, dit naar smaak en liefhebberij van
de bereidster.
|
|
115. Sambel assem. |
Een stuk tamarinde (assem) ter grootte van een kippenei, evenveel ]avaansche
suiker, een kopje water, 2 lepels fijngesneden uien, 2 lepels
fijngesneden lombok, 1 theelepel zout.
De assem wordt met 't water tot een papje fijngemaakt, daarna in
water met suiker gekookt, tot het dik wordt. Dan worden de uien met de
lomboks fijngestampt, met het assempapje samen geroerd, dit nog eens
opgekookt, vervolgens gezift. Dan het gezifte nog eens opgekookt, tot
het een dikke sambelan wordt. In goed afgesloten fleschjes kan men deze
sambel lang bewaren. |
|
116. Sambel âti (Sambel van lever). |
Twee ons gekookte lever, aan dobbelsteentjes gesneden drie lepels
fijngesneden uien, vier knoflookpitten fijngesneden, twee lomboks, een
halve eetlepel fijne laos, een eetlepel fijngesneden seréh, anderhalf
theelepeltje zout, ¼ theelepeltje suiker, een paar lepels assem water
dan wel citroensap, een paar djeroekpoeroet- en laurierbladeren, drie
kopjes santen of melk, boter of klapperolie.
Men stampt de uien en de specerijen (niet de bladeren) met elkander
fijn en bakt ze op in twee volle lepels boter of olie. Daarna voegt men
er de lever, dan het assemwater of citroensap bij, vervolgens de
bladeren en de seréh en eindelijk de krie kopjes santen of melk. Dit
laat men koken tot het dik is.
Zoo maakt men ook:
|
|
117. Sambel-daging (Sambel van vleesch). |
Als hierboven; in plaats van lever, stukjes vleesch. Zelfde bereiding.
118. Sambel bawang.
Twintig sjalotjes in de helft doorgesneden, 6 fijngesneden hauwen
knoflook, 6 gekookte lomboks, 1 stuk assem, 2 lepels bruine suiker, 2
theekopjes water, boter.
De lomboks worden fijngesneden, opgefruit in boter met de sjalotten
en het knoflook. Hierbij doet men 't water, de suiker en de assem en
kookt dit alles, al roerende, tot de sjalotten gaar zijn en de sambel
dik is geworden.
|
|
119. Sambel-telor.
(Sambel van eieren). |
Dezelfde ingrediënten als hierboven, doch in plaats van lever of
vleesch, vier of vijf hard gekookte gepelde eieren, in vierde parten
gesneden.
De bereiding als hierboven - met het onderscheid dat, nadat al de
ingrediënten met elkander zijn bereid, men eindelijk de gesneden harde
eieren op een schaal doet, waarover de gekookte saus wordt gegoten.
120. Sambel boeboek dèndèng.
Vier stuks geroosterde en gestampte dèndèng, een gepofte lombok, vier
knoflookpitten, een theelepel fijne kentjoor, een theelepel trassi, een
theelepel zout en twee djeroekpoeroetbladeren.
Al de kruiden en specerijen samen fijnstampen en hierdoor de
gestampte dèndèng voegen. Samen goed dooreen mengen.
|
|
121. Sambel boeboek ikan. |
Dezelfde ingrediënten als hierboven (No. 120) maar in plaats van
dèndèng, gedroogde visch (ikan terie) welke men dan eerst roostert en
dan fijnstampt.
Dezelfde vermenging en bereiding als hierboven (No. 120).
|
|
122. Sambel boeboek katjang. |
Een kopje vol katjang-idjoe, een theelepel fijne kentjoor, een
fijngesneden lombok, een theelepel trassi, een theelepel zout, twee
djeroekpoeroetbladeren.
De katjang idjoe wordt met al de kruiden te samen opgebraden
daarna goed fijngestampt tot boeboek. Men zorge slechts dat bij het
opbraden, de katjang niet verbrandt.
|
|
123. Sambel brandal. |
Acht stuks gepofte lomboks, acht kemiries, een theelepel zout, een
theelepel gebrande trassi, drie lepels citroen- of assem water, drie
djeroekpoeroetbladeren, boter, reuzel of klapperolie.
Men stampt de lomboks met de uitgehaalde kemiries en de overige
specerijen, behalve de bladeren, met elkander fijn, bakt ze daarna op in
boter, reuzel of olie, tot het bijna droog is. Vervolgens voegt men er
de djeroekpoeroetbladeren met het citroen- of assemwater bij, laat dit
samen nog eens opbraden, tot de olie er uit komt.
Deze sambel kan men, mits goed gekurkt, eenigen tijd in fleschjes
bewaren. (Niet te lang.)
|
|
124. Sambel badjak. |
Twintig afgekookte lomboks, twintig uitgehaalde kemiries, tien
fijngesneden knoflookpitten, een theelepel fijne laos, twee volle lepels
fijngesneden seréh, een theelepel suiker, een theelepel zout (naar
verkiezing er bij te doen: een theelepel djienten en anderhalve
theelepel katoembar), een theelepel trassi, een halve eetlepel assem met
water aan gelengd, 1/4 Liter melk of santen, boter of olie.
Men stampt de lomboks, kemiries en al de kruiden bij elkander fijn en
braadt ze op in boter of olie. Dan doet men er de santen (of melk)
bij en laat het verkoken, tot het rood ziet, en de olie boven drijft;
onder het koken voegt men er het assemwater bij.
Wil men deze sambelsoort lang bewaren in fleschjes, dan gebruike men
geen santen of melk, maar alléén assem-water. Ook géén katoembar en
djienten.
Van deze sambelsoort wordt veelvuldig gebruik gemaakt,om er andere
sambelgerechten van te maken, b.v. onder toevoeging van vleesch of
varkensvleesch (waarbij dan gevoegd wordt eenige lepels fijngesneden
uien), van garnalen, van ikan terie, van dèndèng enz.
Men neemt dan, naar mate van de hoeveelheden vleesch, garnalen, ikan
terie, dèndèng enz., één, twee of meer lepels sambel badjak.
Bij vischsambel (terie) wordt dan temoekoentji (1 theelepel) en kentjoor
(een halve theelepel) gebruikt, in plaats van katoembar en djienten; bij
vleesch- en c. q. eiergerechten, wordt wel katoembar en djienten
gebruikt doch geen kentjoor of temoekoentji.
Zoo bereidt men van één sambel verschillende gerechten.
|
|
125. Sambel klappa mentah. |
Twee kopjes vol geraspte kokos, drie hauwen knoflook, 1/2 theelepel
fijne kentjoor, 1/2 Spaansche peper fijngesneden, een weinig zout.
De specerijen worden met het knoflook zeer fijn gestampt, daarna met
den geraspten klapper (kokos) innig vermengd.
|
|
126. Sambel serdadoe. |
Vijf lepels fijngesneden uien, zes fijngesneden lomboks met pitjes, 1
lepel trassiwater, zout naar smaak, boter of klapperolie.
De olie wordt opgezet en als zij begint te braden, worden er de
fijngesneden uien, de lomboks en het zout bij gedaan. Men roert dit door
elkander, tot het bijna gaar is en roert er daarna het trassi water
door. Men laat dit dan doorsmoren, tot het een dikke massa is geworden
en de uien gaar zijn.
|
|
127. Sambel ketimoen.
(Komkommers). |
Een schaaltje, fijngeschaafde komkommers, zes gepofte kemiries, of pl.m.
30 katjang gorèngs, twee lomboks, zonder pit, fijngesneden; een
theelepel trassi, een theelepel zout, een half kopje azijn.
De schijfjes komkommers worden met zout gewrongen, afgewasschen en
laat men op een vergiet verder uitlekken, tot al het water is
weggevloeid. Vervolgens stampt men de kemiries (katjang gorèng) en
verdere ingrediënten en specerijen heel fijn, lengt dit aan met azijn,
tot het een papje wordt. Dan legt men de komkommers netjes op een
schaaltje en overgiet ze met de beschreven saus van azijn (het papje).
|
|
128. Sambel lobak.
(Rammenas). |
Drie fijngesnipperde en met zout bestrooide rammenassen, [65:] een
lombok, een theelepel trassi, drie of meer lepels azijn, zout.
De goed verslagen rammenassen worden uitgewrongen en op een schaaltje
gearrangeerd. Dan stampt men de lombok met de trassi goed samen fijn,
doet er de azijn bij en giet dit alles over de rammenas.
|
|
129. Sambel poja. |
Een halve geraspte klapper, een theelepel gebrande trassi, een theelepel
fijne laos, twee theelepels zout, twee lomboks zonder pit, drie
fijngesneden knoflookpitten, drie djeroekpoeroetbladeren of schillen.
De klapper wordt droog, bijna geel-bruin opgebraden; de trassi wordt
met de laos, het zout, lombok en knoflookpitten samen fijngestampt en
met de gebraden klapper innig vermengd. Daarna braadt men alles te
samen, met de djeroek-poeroetbladeren (of schillen) nog eens droog op,
laat het daarna koud worden, stampt dit vervolgens zeer fijn en doet het
in fleschjes.
Deze sambel wordt bij nassi-goeri of bij nassi-koening gegeten, zoomede
bij ketoepats, bij ketan.
|
|
130. Sambel-petéh. |
De meeste Hollandsche dames zullen wel niet van deze petéhboonen, die
onwelriekend zijn, houden. Ik geef toch de bereiding aan, met den raad,
als men ze gebruiken wil, geen gedroogde, doch gezouten petéhboonen te
koopen: per flacon f0.40. Men neme de helft van den inhoud; de
boonen worden gesnipperd.
De helft van den inhoud eener flacon; de boonen snippert men en laat
men een nacht op water staan om het zoutgehalte te verminderen. Dan
kookt men de boonen, houdt een weinig over van het water, waarin ze
gekookt zijn; een lepel sambel brandal (zie no. 123) drie schijfjes
knoflook, een theelepel laos, een lepel fijne seréh, een eetlepel
trassiwater, een kopje santen of melk, boter of klapperolie (palmin).
Men stampt het knoflook met laos samen fijn, braadt ze in boter met
sambel brandal op en doet er daarna de gare petéhboonen in. Vervolgens
doet men er het trassiwater, de seréh en de santen of melk bij en braadt
dit samen op, tot de olie er uitkomt.
|
|
131. Sambel-petis. |
Drie lepel petis (p. ikan of p. oedang), drie lepels fijngesneden uien,
drie fijngesneden knoflookpitten, een fijngesneden lombok zonder pitten,
twee theelepels fijne temoekoentji (poeder) een theelepel fijngesneden
laos, twee lepels fijngesneden seréh, twee theelepels trassi met water
aangelengd, een paar djeroekpoeroet- en een paar laurierbladeren, suiker
en zout naar smaak, een paar kopjes assemwater, een kopje vol warm
water, boter, vet of klapperolie.
De specerijen en kruiden worden, behalve de bladeren en de lombok,
met elkander fijngestampt en in veel boter of olie gefruit, tot
alles bijna geel er uitziet; dan voegt men er het warme water bij en als
dit begint te borrelen, doet men er de drie volle lepels petis met het
trassiwater bij en roert dit goed om, tot alles goed fijn door elkander
is en doet er dan de bladeren, de lombok, suiker en zout door; dit
wederom goed doorroeren en als het goed kookt, wordt er eindelijk de
santen bijgevoegd; al roerende moet alles doorkoken, tot de olie er
uitkomt.
|
|
132. Sambel-boeboek kring.
(Van garnalen). |
Een ons gedroogde garnalen, twee lomboks, vier knoflookpitten
fijngesneden, een theelepel zout, een stukje gebrande trassi (een
theelepel vol), een theelepel fijne kentjoor, een paar
djeroekpoeroetbladeren.
De garnalen worden even geroosterd, daarna fijngestampt. De kruiden
worden met elkander fijngestampt en met de garnalen vermengd, waarna men
dit mengsel tot poeder fijnstampt. Dan is dit' gerecht voor het gebruik
gereed.
Op dezelfde wijze maakt men sambel-boeboek-kring van katjang-idjoe, van
katjang-bras, van witte boontjes en van dèndèng. Alles wordt altijd
fijngestampt. Men neemt dan b.v. een kopje vol van één der
boontjessoorten of twee pakken dèndèng. Men roostert altijd eerst de
ingrediënten, ook, desgewild, de bladeren. Dit voor het gemakkelijker
fijnstampen van alles.
|
|
133. Sambel oedang-basa.
(Sambel van versche garnalen). |
Anderhalf ons gekookte, gepelde, versche garnalen, drie [68:] lepels
fijngesneden uien, vier fijngesneden knoflookpitten, een fijngesneden
lombok, een theelepel laos, een eetlepel fijngesneden seréh, assem- en
trassi water, een theelepel suiker, een paar djeroekpoeroet- en evenveel
laurierbladeren, een á twee kopjes santen (of melk), zout naar smaak,
boter of klapperolie.
Behalve de bladeren, worden alle specerijen met elkander gestampt en
in boter. of olie opgebakken, de garnalen daarna, met het trassi- en
assemwater er bij gedaan, alles.,eenigen tijd doorroerende. Dan doet men
er de santen bij en de bladeren en laat dit samen doorkoken, tot de olie
er uitkomt. |
|
134. Sambel grèh of ook Sambel terie. |
Voor de gedrcwgde vischsoort (grèh) kan men gedroogde scharretjes
gebruiken. Evenzoo kan men de kleine gedroogde Indische vischjes "ikan
terie" nemen.
Twee of drie scharretjes of twee kopjes vol ikan terie, 2 lepels
fijngesneden uien, 5 hauwen knoflook, 5 afgekookte Spaansche pepers, 1
theelepel fijne laos, 1/2 theelepel temoekoentji, 1/2 theelepel fijne
kentjoor, 2 djeroek-poeroetbladeren, 1 lepel citroensap, zout, santen of
melk, boter of olie.
Van ikan terie.
Al de kruiden worden samen fijngestampt en opgebraden.
Ook de ikan terie wordt opgebraden. Dan voegt men alles bij elkaar,
voegt er 't citroensap bij, laat dit in de santen (of melk) koken, tot
alles gebonden is.
[69:] Van scharretjes.
De scharretjes worden geroosterd, dan 't vleesch van de graat afgehaald,
fijngestampt en verder behandeld als de ikan terie, om deze sambel te
bereiden.
|
|
135. Sambel kemirie. |
Tien à vijftien kemiries (uitgehaalde), zes à acht afgekookte lomboks,
zes fijngesneden knoflookpitten, een theelepel trassi, een halve
theelepel suiker, een weinigje zout (naar smaak), een half kopje
assemwater, boter of klapperolie.
De uitgehaalde kemiries worden fijngestampt. Daarna worden deze met
de lomboks, de knoflooK pitten en de trassi samen gestampt. Men fruit
dit op in boter of olie, doet er het assem water bij (naar smaak, mag
niet te zuur worden) en laat dit samen koken, tot de olie er uit komt.
136. Sambel katjang gorèng.
Een ons gepelde katjang gorèng, 2 lepels fijngesneden uien, 2
fijngesneden knoflookpitten, 1 theelepel fijne temoekoentji, 1
fijngesneden lombok, 1 kopje melk, 1 theelepel trassi, 1 theelepel zout,
2 lepels assemwater, 1 daon djeroekpoeroet.
De bereiding is precies als hierboven onder No. 135.
|
|
137. Sambel goddok.
(van allerlei groenten.) |
Kool, boontjes, peultjes enz. petéhboonen, een ons gepelde versche
garnalen of eenige stukjes gesneden tempéh, of wel eenige stukjes
gedroogde Indische visch, fijngerafeld (ikan gaboes), twee lepels
fijngesneden uien, twee lepels fijngesneden gebraden uien, vijf stuks
uitgehaalde gepofte kemiries, vier fijngesneden knoflookpitten, twee
lepels :fijngesneden gepofte lombok, twee lepels katoembar, twee
djeroekpoeroet- en twee laurierbladeren, zout naar smaak (b.v. 1
theelepel), drie in de lengte doorgesneden groene lomboks, een theekopje
fijngesneden groene kruisbessen, water, 1/2 à ¾ Liter melk of santen,
boter of olie.
De groenten worden met de groene lomboks en de kruisbessen te samen
gaar gekookt, waarna men het water afgiet en de melk of santen met de
beide bladersoorten bijvoegt. Dan stampt men al de kruiden samen fijn
(behalve de gebraden uien en de gepofte lomboks), voegt dit bij het
voorgaande en kookt dat, al roerende, even door, waarna men er de
lomboks en gebraden uien bijvoegt. Men kookt dit samen door, tot het een
dikke brij wordt.
|
|
138. Sambel-selderij of sleddrie. |
Twee bosjes selderij, vier gepofte kemiries, twee lomboks, een
theelepeltje trassi, een theelepel zout, 1/2 kopje azijn.
De kemiries worden uitgehaald en met de trassi, lomboks en 't zout te
samen fijngestampt, daarna aangeroerd met de azijn.
De selderij blaadjes haalt men van de steeltjes af, haalt ze even door
warm water, rangeert ze dan netjes op een schaaltje en overgiet ze met
het boven opgegeven papje van kruiden en azijn. |
|
139. Sambel oelek tjabé idjoe. |
Zes of acht heele groene Spaansche pepers – overigens dezelfde
bestanddeelen als bij de sambel-oelek. (variatie).
Dezelfde behandeling als onder No. 113. |
|
140. Sambel ikan-mérah.
(s. van roode vischjes). |
Deze wordt evenals de sambel petis bereid, met dezelfde bestanddeelen.
In plaats van petis neemt men een kopje vol roode vischjes. Het wordt
door elkaar tot een smakelijk papje bereid en heeft den aangenamen smaak
van ikan mérah. |
|
141. Sambel troeboek. |
Een stuk troeboek, schoongewasschen, in stukjes gesneden en opgebraden,
twee lepels fijngesneden uien, drie fijngesneden knoflookpitten, twee
fijngesneden lomboks, een theelepel laos (poeder), een half theekopje
water, vier lepels azijn, een paar djeroekpoeroetbladeren, zout naar
smaak, boter of olie.
Behalve de lomboks en de bladeren, worden de specerijen samen
fijngestampt en in boter opgebraden. Hierbij doet men de stukjes
troeboek, de lomboks en de bladeren, daarna de vier lepels azijn en het
water en laat dit verkoken, tot alles bijna droog wordt.
|
|
142. Sambel klappa.
(s. van klapper). |
Een halve klapper, geraspt en gebraden, een lombok, twee theelepels
zout, een theelepel laos (poeder), een theelepel trassi, twee
djeroekpoeroetschillen, boter of klapperolie.
Men stampt de kruiden met elkander fijn, braadt ze op in boter of
olie en wanneer dit geel-bruin is, voegt men er de bladeren en bruin
gebraden klapper bij; laat dit nog samen braden, tot het droog is
geworden, waarna men alles, koud zijnde, al of niet kan fijnstampen; in
het het eerste geval (fijngestampt) heet dit gerecht "boeboek klappa".
|
|
143. Sambel djeroek.
(s. van citroenen). |
Twee citroenen, geschild: vier lomboks, een theelepel gebrande trassi,
zout naar smaak, doch niet veel.
De citroenen snijdt men in dunne schijfjes, perst er het sap uit.
Daarna worden de lomboks, trassi en zout met elkander fijngestampt,
terwijl men de schillen der citroenen zeer fijn snijdt; van dit alles
maakt men een papje, door het met elkander te vermengen, waarna men
eindelijk er het geperste citroensap bijvoegt en dat alles nog eens
innig vermengt.
|
|
144. Sambel gorèng van eieren. |
Vier hard gekookte eieren: vijf uitgehaalde kemiries, twee eetlepels
fijngesneden uien, een halve eetlepel fijngesneden knoflookpitten, een
theelepel laos (poeder), een [73:] halve eetlepel fijne seréh, een
weinigje suiker, een lombok, een theelepel rauwe trassi, 1/4 kopje
assem- of djeroekwater, een half kopje santen of melk, zout naar smaak,
boter of klapperolie.
Men snijdt de gepelde eieren in vierde parten en arrangeert ze op een
schaaltje. Men stampt alle kruiden en specerijen met elkander fijn en
braadt ze in boter op.
Daarna voegt men hier het assem- of djeroekwater bij, vervolgens de
santen, laat dit samen koken, tot alles dik wordt, waarna men deze saus
over de eieren giet.
|
|
145. Sambel gorèng lombok idjoe. |
Acht groene lomboks, twee lepels fijngesneden uien, vijf knoflookpitten,
een theelepel fijne laos, een theelepel zout, een theelepel trassi, 1/2
theelepel suiker, 2 lepels azijn, boter of olie.
De lomboks worden in :de lengte doorgesneden. De uien en het knoflook
worden met de specerijen samen fijngestampt, daarna met de lomboks
opgebraden. Hierbij voegt men dan de azijn en laat dit samen nog even
doorkoken.
Men zorge dat dit bijgerecht niet droogkookt, anders voegt men er een
scheutje water bij.
|
|
146. Sambel gorèng boontjes. |
Een bordje vol gesneden rauwe snijboontjes, 2 lepels fijngesneden uien,
1 volle lepel gedroogde boemboe lodèh, 1 stukje trassi, 1/2 theelepel
zout, evenveel suiker, boter, water of melk.
De uien worden met al de verder genoemde bestanddeelen samen
fijngestampt, opgebraden in boter, waarna men er de boontjes bij doet.
Als deze verslagen zijn, doet men er water of melk (dan wel half om
half) bij en kookt alles op tot de sambel gaar en dik is.
|
|
147. Sambel gorèng pengantèn. |
Vier of vijf fijngesneden uien, vijf knoflookpitten, tien afgekookte
lomboks, 1 stukje trassi, 1 theelepel laos, 1 eetlepel bruin gebraden,
fijngesneden uien, 3 lepels djeroek- of assemwater, 2 kopjes melk of
santen. Boter of klapperolie.
De specerijen worden met de uien fijngestampt, de lomboks
fijngesneden. Daarna braadt men de fijngestampte uien en specerijen op
met de lomboks, doet er 't assem- water bij, kookt dit samen op, waarna
men er de melk of santen bijvoegt en braadt tot de olie er uit komt.
|
|
148. Sambel gorèng van tomaten. |
Drie of vier tomaten, in vierde parten gesneden; (gedroogde garnalen,
een theekopje vol), drie groote uien, drie groene en drie roode lomboks,
vier knoflookpitten fijngesneden, een theelepel laos (poeder), een
eetlepel trassi-water, een kopje santen of melk, zout, boter of
klapperolie.
Men snijdt de drie groote uien fijn, stampt ze samen met al de
kruiden fijn en braadt ze in boter of olie op (2 lepels boter). Dan doet
men er de tomaten bij, laat dit even samen braden, tot de tomaten
verslagen zijn. Nu voegt men er het trassi-water bij en daarna de santen
of melk en laat dit koken tot alles dik is. Men kan hier gedroogde
of versche gekookte garnalen bijvoegen, welke eerste soort eerst moet
worden geweekt; dit roert men dan door de sambel gorèng tomaten.
Men kan dus, naar verkiezing, geen of wel garnalen hiervoor gebruiken.
|
|
149. Roedjak gobèt. |
Twee lomboks, een theelepel trassi, assem zoo veel als ter grootte van
een duivenei, een stukje goeladjawa, een lepel rauwe petis, een á twee
lepels azijn, zout naar smaak.
Men maakt met water een dikke pap van assem en roert dit met de
trassi en de petis samen. Men stampt vervolgens de lombok, de goeladjawa
en het zout samen fijn en roert dit mede door het papje, waarna men er
de lepels azijn door roert.
Bij deze "roedjak" gebruikt men b.v. schijfjes komkommers, zure appelen,
en dergelijke zurige vruchten
|
|
150. Roedjak manis.
(Zoete roedjak). |
Acht lomboks, een stukje goeladjawa of een eetlepel bruine suiker, een
theelepel trassi, 3/4 lepel assem, zout naar smaak, b.v. 3/4 à één
theelepel, soja.
Men stampt alle ingrediënten (kruiden) samen fijn er telkens wat
water (1 theelepel telkens) bijvoegende, tot het een papje wordt. Daarna
voegt men er naar verkiezing, zoo veel soja bij, tot het papje niet meer
dik is.
Deze roedjak kan men met rauwe of gekookte groenten eten, b.v.
gekookte kool, boontjes, of rauwe komkommers, dan wel kersen, aalbessen,
zure appelen enz. De kersen worden dan van de pitten ontdaan en
eenigszins gekneusd; ook de aalbessen worden, van de stelen ontdaan, een
weinig gekneusd. |
|