DE INDISCHE HOTELS.
Ik zou waarlijk dit walgelijke onderwerp zelfs niet aanroeren, als de
indische hotels en het leven in Ned.-Indië niets met elkaar te maken
hadden.
Maar dat leven hangt samen met die hotels.
Een overgroot deel der europeesche bevolking in Indië schiet zich op in
die verblijven.
En, wat nog meer zegt, - het leven in Ned.-Indië vindt een afspiegeling
in het indische hotelleven. Zoo heer, zoo knecht.
Een beschrijving van de indische hotels opent een breed perspectief op
het leven in Indië.
Ik wil gulhartig bekennen dat de indische hotels behooren tot de
gemeenste plekken, die ik op deze aarde ken.
Tot den grond, waarop het hotel staat, toe, is doorsijpeld van
viezigheid of stank.
Ik heb te Padang tamelijk langen tijd moeten wonen in een hotel, waaraan
een "wagenverhuurderij" verbonden was en dus stallen achter waren voor
paarden.
Het was een oud hotel uit de jaren 1850-1860 of nog vroeger en altijd
waren er paarden geweest in de stallen.
Die dieren hadden den bodem doorsijpeld met hun urine en als er landwind
was - 's avonds aan de tafel bijna altijd - rook men tot op de
voorgalerij, waar de tafel was geplaatst, den urinestank.
Toen ik in Indië aankwam, belandde ik in een hotel, waarvan de eigenaar
een zuiplap was. Zijn vrouw was een dik patapoefje, dat nog een beetje
van orde hield.
Overgeplaatst naar Soerabaya kwam ik zoo waar alweer terecht in een
hotel waarvan de eigenaar dronk en hoe!!
Ik heb een paar jaar gewoond in een hotel op Celebes met een eigenaar
die een slordigen borrel gebruikte.
Het is misschien toevallig, maar ik heb in Indië bij uitzondering
gelogeerd in een hotel, met een baas, die niet aan den drank verslaafd
was.
Ik weet niet of het sedert beter is geworden, - ik wil het hopen, maar
kan het haast niet gelooven. Misschienwel op de hoofdplaatsen.
In mijn tijd vond ik een logementhouder in Indië een trieste figuur,
eigenlijk om medelijden mee te hebben. Want velen waren van huis uit
echte hollandsche kerels, die geen voorspoed hadden gekend en afgedwaald
waren tot zoo iets sombers als hotelier of commensalen-huishouder.
Vele hotels en vooral hotelletjes in Indië worden gehouden door weduwen
met een pensioentje van wijlen den heer gemaal.
De meeste dier verblijven zijn al net als de rest, maar het wil wel zijn
op enkele buitenpostjes in het gebergte, waar het wat koel is, dat zoo'n
hotel er vriendelijk en netjes uitziet.
De weduwe is vol zorg voor 't hotel - van binnen en van buiten - en
bewijst hart te hebben voor hare gasten.
Ik mag dit niet onvermeld laten.
De oases in de woestijn vergeet men niet, wanneer men langen tijd in de
woestijn heeft loopen smachten.
Te Padang waren in mijn tijd twee hotels: het Sumatra- en, ik geloof,
het Atjeh-hotel.
De eigenaar van het Sumatra-hotel - het hotel, behept met den paarden-urine-stank
- was een gewezen scheepskapitein, door zijn reederij indertijd te "heerig"
gevonden, omdat hij een gouden horlogeketting droeg.
Nu, "heerig" was de man niet, zelfs niet voor Padang en dat zegt wat!!
Zijn reederij had ongelijk, heusch!
Deze hotelier noemde zijn gasten "stinkerds" en als hij in de verte,
gezeten op zijn woning-galerij, hen hoorde mopperen over het
afschuwelijke eten - het eten in indische hotels is trouwens altijd
unsagbar afschuwelijk - placht deze filosoof tot zijn vrouw te zeggen: "hoor
je die stinkerds weér brullen!!"
Wanneer een gast, woedend over den kost hem voorgezet, luid klaagde bij
dezen hotelier (hm) - vreet-kosthuisbaas is een naam die véél juister is
- toonde deze man zich keizerlijk-waardig en voegde hij zoo iemand toe:
"als het je hier niet bevalt, verkar dan maar naar het andere hotel."
Razend van ergernis pakte de "gast" zijn koffers en nam hij kamers in
het "andere hotel".
Maar het was daar even afschuwelijk slecht.
"Juffrouw, dit gaat zoo toch niet, ik heb nog honger als ik van tafel
opsta," zei hij dan in zijn onnoozelheid tot de houdster van het "andere
hotel".
"O!" antwoordde de juffrouw, "beklaag u daarover bij den eigenaar van
het hotel." - "Goed, waar is hij ?" - "Wel, in het Sumatra-hotel."
En het kwam dan uit dat èn het Sumatra-hotel èn het Atjeh-hotel
behoorden aan denzelfden ex-scheepskapitein, die zijn gasten "stinkerds"
noemde.
Wat kon het dien hotelhouder dus schelen of het een gast niet beviel in
het Sumatra-hotel en deze daarom vertrok naar het Atjeh-hotel.
"Ik zal jou daar ook wel krijgen, "stinkerd", grinnikte de ex-kapitein.
Beide hotels waren oude vervallen houten gebouwen, waaraan de bekende "tand
des tijds" niet eens meer knagen kon, want alles was een murwe massa,
restant van wat de witte mieren en de houtwormen niet van hun gading
vonden.
De punt van een wandelstok, met eenige vaart gedreven tegen den muur (?)
van uw kamer, kwam geregeld terecht in de kamer er naast.
Niemand nam zulke proeven... uit een gevoel van levensbehoud.
Het heele hotel kon er eens van instorten!
Kakkerlakken, tjitjaks (hagedissen), groote vieze spinnen, witte mieren,
houtwormen vormden een ware insecten-menagerie. Ratten en muisjes - in
Indië zijn de muizen heel klein - zorgden voor het bevorderen van de
gezelligheid.
Ik spreek nu maar niet eens van de drommen hurleerende gladakkers buiten
het hotel.
Een herinnering aan het Sumatra-hotel uit de jaren 1888-1890 dient
bewaard te blijven. Ik schrijf daarom af, wat ik eens over dat hotel
gezegd heb.
"Beklaagt den arme, die in het Sumatra-hotel zijn intrek neemt. "Is het
hem gelukt zich door een paar dozijn kampong-honden, een troep hongerige
wolven gelijk, zonder in de kuiten gebeten te zijn, heen te worstelen, -
waar overal in Indië een hotel-voorerf met tal van bloempotten is
voorzien, huilen hier gladakkers, - dan komt hij voor een oud houten
huis op palen te staan. Dat is het hotel.
"Op de voorgalerij, waarvan de planken zóó los liggen, dat ge met de
voorzichtigheid moet loopen, waarmede ijsberen zich over ijsschollen
bewegen, op die voorgalerij treffen hem dadelijk twee vreemdigheden: een
heel lange etenstafel en geen bedienden.
"Nergens ter wereld, behalve in het Sumatra-hotel te Padang, eten logés
zoo aan den openbaren weg. Is dit soms een Barnumachtige reclame voor
voorbijgaande wandelaars en schepen? Moet het "ziet ze smullen" den
argeloozen buitenman lokken om zich aan den rijken disch aan te zetten?
"De nieuw aangekomene loopt achter de lange tafel heen en weer en roept
een bediende. Hij wil toch een kamer hebben en de bagage is al naar
boven gedragen. Geen antwoord. Geen bedienden.
"Ten einde raad loopt hij over de bewegelijke planken van de voorgalerij
het hotel weer uit.
"Daar beneden aan de trap ziet hij een menschelijk wezen, in wien hij
een bediende meent te mogen zien. Hij vraagt dezen nu in godsnaam maar
om logies. "Tida tau" snauwt de vlegel.
"Ook in dit opzicht onderscheidt zich het Sumatra-hotel van een hotel in
Europa: men wacht er de gasten niet af.
"De nieuweling, pas uit Europa, gewend aan portiers, buigende kellners,
hulp van alle kanten, is zonderling te moede als hij hopeloos op zijn
bagage kan gaan zitten, tot eindelijk den een of anderen mandoer het
belieft hem brommend een kamer aan te wijzen.
"…Het eten is even slecht gebleven. Als de asperges, de ham en het
vanilje-ijs, waarop de logés zondags worden getracteerd, buiten
beschouwing blijven, schiet er niets lekkers over voor het geheele jaar.
"…Ontleedt dit stuk biefstuk eens: er zijn pezen in, nietwaar, wellicht
gesneden uit de voorpooten van het beest, een would-be rund. En de geur?
merkt ge iets van zuivere baklucht? Klapperolie en een bij-luchtje, hé?
"Thans de aardappelen. Zou uw moeder de keukenmeid eeren, die zulke op
gladde knollen gelijkende producten als gekookte aardappelen opdischte
en die vliezige, bleek-gele schijfjes voor gebakken dito?
"En de sla! Aanschouwt de bladeren aan de boomen des wouds en merkt op
de frappante gelijkenis.
"En dan: met welke olie en welke azijn worden die bladeren aangemaakt en
hoe aangemaakt!
" ...Het indische hotelleven biedt deze variatie aan dat men nogal veel
keer in de gelegenheid is, vele en velerlei klassen en soorten van
menschen te leeren kennen.
"Stappen in Europa personen van adel, generaals, gezanten, ministers,
consuls, high-life lui, af in eerste-rang-hotels, op de eerste etages,
en begeeft zich een breede schare van gewone burgers naar tweede-rang-hotels
met matige tarieven en gewone weelde, terwijl een derde categorie "lieden
met kleine beurzen" zich in nog geringere logementen opschiet, in Indië
komen allen samen in een verblif van geen rang, een oord, dat
socialisten en democraten bevredigen moet.
"Naast het klerkje van vijftig gulden in de maand de generaal op
inspectie; in de nabijheid van den rijken koopman, een ambtenaar ter
beschikking; tegenover een dominee, een scheepskapitein, geplaatst
tusschen een resident en een boomklerk.
"En die allen eten van éen slechte tafel, logeeren in éen zelfde soort
slechte kamers: 's middags gaat een gouverneursvrouw naar dezelfde
mandie-kamer, waarin zoo pas het klerkje zijn goedkoop lijf heeft
afgedroogd.
"Allen worden over dezelfde kam gehaald; allen betalen f 5.- of f 6.-
per dag en de jenever die op de tafel in de voorgalerij staat, wordt
gratis aangeboden aan matigen en dronkaards, aan hoogen der aarde, en
aan nietige kleintjes. Eén rang, één jenever bindt in indische hotels
alle gasten. Welk een democratie!
Een sombere gang is altijd de gang naar de cabinets d'aisance van de
indische hotels.
Ik wil u eens dezen gang in het vroegere Sumatra-hotel beschrijven.
Hij lijkt vrij wel op dien, welken ge maken moet in tal van andere
indische hotels.
Stelt u voor dat het tropisch regent.
Door plassen wadend, met een inlandsche pajong boven uw hoofd, zijt ge
bemodderd aangeland bij de rij huisjes, voor zeker doel bestemd,
ellendige krotjes, vuns-hokjes.
De deur aan één scharnier hangend; een houten schuif om die deur zeer
onvoldoende te sluiten. Het lekt binnen en ge betreurt het dat ge de
pajong voor de deur hebt gezet.
Ik mag nu niet terugdeinzen in mijn schildering en moet alles vertellen.
Het is waarlijk mijn plan niet om "vies" te zijn; toch moet het wel eens,
dat men het vieze behandelt.
De bril van het "cabinet" - men begrijpt dat de naam "keizer" even ver
af is van dien van "voddenraper" als het woord "cabinet" van een
indische bestekamer, - de bril van het cabinet is een ordinair stuk
plank met een rond gat er in, voorzien van een V-vormig vóórgleufje.
Ik heb nooit den filosofischen zin van dat V-tje vóór 't cirkel gat van
den bril begrepen.
Het schijnt onvermijdelijk te zijn dat de bril nat is, - van 't gebruik
der flesschen water of van wat anders.
Een ongelukkige hotelgast gaat dan ook niet op den bril zitten.
Hij gaat er op staan om daarna te hurken boven de bril-opening.
Om op deze wijze van een indisch "cabinet" gebruik te maken, is zulk een
sleur geworden, dat ik in een hotel op een der hoofdplaatsen, dat
toevallig werkelijk behoorlijke plee's er op nahield, een bordje vond
met het opschrift: "verzoeke niet op den bril te gaan staan"!!!
Er is anders nog een reden om op deze ongemakkelijke wijze van een
indisch "gemak" gebruik te maken.
Wanneer ge op den bril gingt zitten, zooals elkeen in Europa dat gewend
is, zou het niet lang duren of de voelsprieten van eenige kakkerlakken
kriebelden tegen de lichaamsdeelen aan, die bij zulk een gelegenheid
bloot komen.
Het "gemak" wordt dan een ellendig "ongemak".
Juist zijt ge "beschäftigt" met het toegeven aan een der onvermijdelijke
zwakheden van uw menschen-natuur of een vreeselijke aanval van heen-en
weer-bewegende kakkerlak, voelsprieten wordt gedaan op wat er niet
gedekt is van uw lichaam.
Het is dan niet:
Ach! sie fressen, ach, sie fressen,
Womit meistens ich gesündigt,
maar het is wel: Ach, sie kitzlen, ach, sie kitzlen enz.
Inderdaad, kakkerlakken zijn grappenmakers in indische cabinets.
In Indië is ook dat mogelijk.
Ik heb hier al de uiterste grens, van wat oorbaar is in een boek,
bereikt. Er valt nog heel wat ergers te vertellen en wie er meer van
weten wil, bezoeke me, dan zal ik hem misschien in 't oor fluisteren,
wat ik niet kan toevertrouwen aan het papier.
Ik kwam in Maart 1891 voor de zooveelste maal te Batavia. Ik nam er
intrek in een der voornaamste - indisch-voornaam, dat spreekt - hotels.
Ik kreeg desondanks een abominabelen indruk en ik wil wel verraden wat
ik den eersten dag van mijn verblijf er over schreef.
"O! dat hotel-leven in de-n-Oost!
"Het is eenvoudig vreeselijk en alleen varkens of insensibel geworden
indisch-gasten kunnen zich daar behagelijk gevoelen.
"Wat een sloot van ongerechtigheden stinkt er in een indisch hotel "En
wat een eten! De rijsttafel in 't hotel... is gewoon afschuwelijk; de
biefstuk en de aardappelen, die nà komen, smaken naar ranzige
klapperolie.
"Men staat hongeriger op, dan bij 't gaan aanzitten.
"Wat al rare tronies onder de hotelgasten!
"Vreemde, zonderlinge wezens schijnen wij te worden, na een verblijf van
ettelijke jaren in Ned.-Indië.
"De bestekamer-lucht hangt door het heele hotel. Het lijkt wel ,alsof
bodem en omgeving door de opeengehoopte faecaliën verpest zijn.
"Hoe liederlijk smerig zijn de W. C.'s.
"Ik zal u de beschrijving sparen. Ik vind het zoo gek, dat hierin maar
door iedereen wordt berust. Welk een kleine moeite om de brillen, enz.
schoon te houden - dat was al iets gewonnen. De hotelbaas behoeft maar
één jongen aan te stellen voor het reinigen en dien boy na te rijden.
"Nu "narijden" doet zoo'n man niet, daarvoor is hij zelf te lui.
"Mandi-kamers!
"De vloer en de plank vóór den bak zijn modderig-kleverig. De lucht van
de W. C.'s er naast wedijvert met de urine-lucht er binnen.
"De voorgangers van hem, die baden gaat, schijnen de badkamer ook als
urinoir te bezigen. Goeie morgen!
"Terwijl men in de pendoppo dejeuneert, ziet men door de open ramen, aan
allerlei touwen, - onderbroeken, bezweet-gedragen overhemden enz., heen
en weêr waaien.
"Elk oogenblik hoort men den val van een plas water, - het blijkt vuil
waschwater te zijn. De jongen leegt de waschkom, door den bewoner van
een kamer benut.
"Waarlijk, menschen met een beetje fijn-gevoel worden gemarteld
in indische hotels." [Tot mijn groot genoegen heeft mijn vriend Henri
Borel in de Gids van October 1898 dit onderwerp, sprekender dan Ik het
kan, behandeld. Ik verwijs naar dit stuk met voldoening.]
Zoo oordeelde ik in 1897 over een eerste-rang-hotel van Batavia.
Dat is toch nog niet zoo lang geleden en Batavia is de hoofdplaats van
Ned.-Indië.
Over de kamers van een hotel schreef ik reeds hiervoor, bij "De aankomst
te Batavia".
Ik heb zoo hier en daar ook al gelegenheid gehad, het lugubere van het
indische hotelleven weer te geven.
Overal, overal treft het akelig-sombere, het vieze van een indisch
hotel.
Het lakse, onverschillige karakter van den ontaarden Hollander in
de-n-Oost wordt bewezen door de berusting, waarmede alle gasten -
bachelors, families, dames - in die varkenskotten kruipen om er te gaan
slapen. Alleen bij uitzondering is een hotelkamer een beetje net,
gezellig vertrek.
Te Singapore is dat hotelleven dadelijk beter. De hotels daar hebben een
europeeschen "Anstrich", en voor hem, die uit Ned.-Indië komt, zijn die
verblijfplaatsen weelde-oorden.
Het is, ik weet het, een overdreven eisch, om voor vijf gulden per dag
iemand behoorlijk kost en inwoning te verschaffen in Indië.
Maar wie nauwelijks of niet meer dan vijf gulden kan betalen, zou veel
zindelijker, veel vroolijker kunnen wonen in een kamponghuisje en kon er
beter eten krijgen dan in een hotel, als hij met goede, zuivere nassi en
wat reëele bijspijs (geen rijsttafel-poespas) genoegen nam.
En als de stroom der hotelgasten zoo wilde - iedereen in Indië is op
zijn tijd hotelgast - zou er kans bestaan, dat er, althans op de
hoofdplaatsen, hotels kwamen, die een zwakke afspiegeling waren van de
europeesche, zij het ook dat men eenige guldens per dag meer moest
betalen.
Zoodra het europeesche element in Indië andere eischen gaat stellen,
zullen ook betere hotels verrijzen met héél andere hoteliers. Maar het
ongelukkige is, dat een hollander, na een betrekkelijk kort verblijf in
Indië, met het slechtste tevreden is.
Hij weet weldra niet beter, hij schijnt bovendien in Europa niet veel
gewend te zijn geweest.
Het klimaat maakt hem loom en spoedig laát hij zich de misères van het
indische hotelleven aanleunen.
Dat ronkt maar raak in de hokken, die kamers heet en dat eet maar los op
wat aan smurrie wordt voorgezet als "diner".
Ik heb hier in Holland, als ik, op ontijden, denk aan een indisch hotel,
een vage voorstelling van een menagerie, waar wilde beesten, in vieze
kooien, brokken rauw vleesch worden toegeworpen.
Een paar bizonderheden over Indische hotels mag ik niet voorbijgaan.
Ge hebt 's morgens gebaad (gemandied) en ge gaat ontbijten vóór ge naar
uw werk trekt.
In de eetzaal is een lange, lange tafel, gedekt met een tafellaken
(laken! wat een ironie) van ordinaire witte drill.
Langs de kanten van de tafel: borden - Regout-borden van de goedkoopste
kwaliteit - en vingerkcmmen - het bocht, dat glas-fabrieken als
"uitschot" willen kwijt zijn -, gevuld met water, en lepels en vorken -
made in Germany.
Over de lengte van de tafel, in 't midden, een rij, een onmetelijke rij
schotels met wat er op, dat "spijze" heet. Een schaal met de
kippepootjes, die den vorigen avond niet "gelust" werden, - indische
kippepootjes -, een schaal met overgeschoten roastbeef-sneedjes-koud -
ook van den vorigen avond, verder koude macaroni, koude pudding -
eveneens van den vorigen avond -, kaas, uit blaas of blik, oud, akelig,
afbrokkelend, leidsche kaas, hollandsche kaas, boter die vloeibaar is,
vies er uitziet, worst, veelal uit Duitschland, exportkwaliteit.
Hier moet ik even den hotelhouder in bescherming nemen.
Hij geeft veel, zeer veel... maar 't is geen appetijtelijke "spijze".
Ge gaat zitten.
Uw jongen brengt eieren, gekookte eieren, gekookte miniatuur-eieren, die
bijna altijd een nasmaak hebben van drek of vischvuil, soms zelfs van
petroleum.
Al die vele schotels - restjes van gisteren - op tafel benemen u den
eetlust. Gij wilt enkel een boterham met kaas en uw jongen komt met het
brood.
Brood! mooi, wit, smakelijk, voedend brood van Europa! Op u is een hymne
te maken, een lofzang.
Het lange elle-brood van Parijs met zijn blanke kern en zijn heerlijke
croûte; dat onvergelijkbare brood van Weenen - Kaisersemmel, Kipfel,
Salz-stangel, - die waterbroodjes en dat lekkere prima kwaliteit brood
in Holland.
Uw jongen komt met het brood, het - indische brood.
O! diepe ellende, indisch brood!
Een indisch brood is een homperige substantie, omgeven door een taaie
zwartig-bruine korst. Als ge met een mes er een boterham af wilt
snijden, is het, als snijdt ge in een weeken gummi-bal. De bovenkorst
van 't brood zakt tot bij de benedenkorst.
De snee brood, die een boterham moet worden, is er af.
Het bovenkorstje van de sneê verrijst weer en een vierkant, dat een
boterham moet heeten, doet ge op uw bord, besmeert het met olie-achtige
boter en ge bedekt het met een stuk ordinaire kaas.
Hoe smaakt nu dat brood? Zuur, erg zuur.
Al het brood in Indië smaakt zuur. Al het brood in Indië is week, klef,
stopverf-achtig, niet behoorlijk gerezen, niet behoorlijk gebakken, niet
behoorlijk met gist behandeld.
In de twaalf jaar van mijn woestijn-leven in Indië at ik nooit één stuk
brood, dat op den naam "brood" aanspraak mag maken.
Indisch brood en Indië. Die twee passen bij elkaar!
In de indische hotels kan men ook getuige zijn van het nuttigen van de
"RIJSTTAFEL".
Ik moet over die rijsttafel toch wat aparts zeggen, over de rijsttafel
die ook bij de meeste families in Indië de hoofdschotel is van den dag.
Ze is saamgevlochten met de indische existentie.
Het is hoogst onbegrijpelijk, verbazend vreemd, dat er europeanen
gevonden worden, ja vrij véél europeanen, die de indische rijsttafel
lekker vinden, die met voldaanheid zich dik er aan eten.
Een bizar schouwspel vertoont de hotel tafel van één uur als alle gasten
bezig zijn te "rijsttafelen".
Borden vol rijst en toespijs - heele bergen kost - worden met een
onnatuurlijke gretigheid naar binnen gewerkt door het meerendeel der
gasten.
Naast dien berg op het diepe' bord staan heuveltjes bij-eten op kleine
schoteltjes. Ook daaraan doet men zich te goed en weldra zijn berg en
heuveltjes verdwenen in de gelukkige magen der consumeerenden.
Ik heb zelden over iets meer verwonderd gestaan. Waar laten de menschen
het!
Ik weet het: na de rijsttafel gaan velen slapen en het beeld van den
volgegeten boa constrictor, dat ik hiervoor al bezigde, heeft inderdaad
zin. Met dat al slaat de echte rijsttafelaar in het veel eten elk
record.
Door den drang der omstandigheden is de rijsttafel ontstaan, de
rijsttafel der europeanen en der met dezen gelijkgestelden.
Een inlander eet haar niet, een chinees ook niet en een natuurlijk
europeaan griezelt er van.
Een inlander eet rijst, rulle gekookte rijst en gebruikt er een gedroogd
vischje bij of een sausje.
Een chinees gebruikt zijn typische kostjes en een natuurlijk europeaan
eet zooveel mogelijk als in Europa, al smaakt alles ook niet zoo lekker.
De indische rijsttafel stamt, naar mijn idee, uit de kazerne of van een
oorlogschip.
Het "ratjetoe" van het landleger en de "hutspot" van de marine zijn de
stamvaders van de rijsttafel.
Vleesch is in Indië zelden goed. Visch is ook zelden goed om als "visch"
--: gekookt of gebakken - genuttigd te worden. Visch is in Indië zacht.
"Krimp"-visch kent men er niet. Visch is ook dadelijk bedorven. Iemand
zei me eens: de visschen zwemmen in Indië al rot rond in 't water. Er
ligt waarheid in deze woorden.
Groenten zijn treurig ordinair; vrijwel grashaksel.
Aardappelen kan men er niet koken of bakken, behalve dan in klapperolie.
Boter is duur.
Groenten uit blikjes zijn duur en bestonden nog niet toen de rijsttafel
haar intocht deed.
Werkelijk, de rijsttafel werd geboren uit den drang der omstandigheden.
Rijst is er plenty in Indië. En ook lombok - roode peper - en ook
verregaand bedorven visch: trassi (bedorven garnalen). En er is kip, O!
zooveel kip, magere, taaie kip, en er zijn kippeneieren en eendeneieren,
gezouten, anders bederven ze, als alles in Indië. En er is kerri,
vuil-groenkleurige kerri, niet te verwarren met de geurige, bruine kerri
van Voor-Indië. En er is zoo iets als witte kool.
Maar dat alles op zichzelf smaakt beroerd.
Wacht, dachten de soldaten en de matrozen, die 't eerst in Indië kwamen,
gooit dat alles door elkaar. Laat de peper den smaak bedriegen van al
dat ordinaire eten; laat de rijst - rein en onbedorven van smaak - het
hoofdgerecht zijn en laat een kerri-saus, met witte kool er in, de
hutspot besproeien, en wij leveren u de hoofd-ingrediënten voor een
kost, waarin ge alles, wat even eetbaar is, kunt mengen.
En het verlengstuk van de ratjetoes en de hutspots werd de rijsttafel.
Dank aan deze hoofd-ingrediënten, kan je in de rijsttafel alles gooien.
Roode vischjes, uitjes, chutney, gebraden, gekookte, gebakken, gestoofde
kip, gebakken visch, gekookte visch, sajor-an (groenten) bij de vleet -
gekruid of niet gekruid -, komkommers, frikkadel (gehakt, indisch gehakt
hoor, je kunt het al aan het woord merken). En dan nog een ontzettend
aantal indische schoteltjes, waarvan ik gelukkig de namen niet ken.
En nu begint ge dat allegaartje door elkaar te roeren op een diep bord.
Hier en daar doet ge wat op de schoteltjes naast uw bord.
Wanneer nu alles goed is door elkaar geroerd en overgoten met wat
stinksausjes, dan is uw rijsttafel klaar. Eet nu maar raak.
Zorg voor een beetje "bedis" - fijngehakte roode lombok - apart op den
rand van uw bord en wat rotriekende trassi en ge zijt au grand complet.
Met volle happen gaat al dat saamgefrommelde eten naar binnen.
Ik ben gewoon, mijn hond 's avonds na afloop van het diner, het eten
klaar te maken. Al de restjes van de soepbeentjes, balletjes, van het
soepvleesch, van de visch, van de groenten en de aardappelen worden
gebracht in een kom. Dit alles goed dooreen gedaan en dan ontstaat een
conglomeraat van diner-afval.
"Kom,Tommy ,hier is je rijsttafel,"en het beest eet met dezelfde
gulzigheid, waarmede in Indië honderden de echte rijsttafel verzwelgen.
Het is te gek, dat een europeaan het rommeltje eet, dat rijsttafel heet,
kan lekker vinden.
Welke europeaan in Europa eet nu roode peper, waaraan hij zijn tong,
zijn verhemelte, zijn keel en zijn lippen brandt.
Welke europeaan in Europa eet nu trassi... ik vraag u, stinkende
rot-garnalen, - eet nu kroepoek, - ook al zoo'n bij spijs van de
rijsttafel- kroepoek, dat is: afval van de vleeschzijde van stinkende
buffelhuiden.
Welke europeaan nuttigt nu groene kerri-saus, die zulke vuil-groene
vlekken geeft en die je lippen en tong zoo vuil-groen kleuren, of
moffelt taaie kip, in vijf soorten toebereid, weg onder een berg rijst.
Houdt jelui me nu niet voor de mal, daar in de-n-Oost, met jelui zeggen,
dat je zoo'n rotzoodje lekker vindt.
"Ik ben een dol liefhebber van de rijsttafel," beweren velen.
Jawel, "Indië is een goed land". De rest begrijp ik.
Uit het gebrek aan goed eten werd in Indië de rijsttafel, een
samenraapsel van onsmakelijkheden, een pisaller, een cache-misère, kost
voor beesten, maar niet voor menschen.
De eskimo's drinken traan en de indisch-menschen eten rijsttafel.
Ik beklaag een hollander, die, uit gebrek, traan gaat drinken bij de
eskimo's, zoo goed als ik een hollander beklaag, die in Indië uit
nooddruft rijsttafel moet eten bij de indisch-menschen.
Wanneer een europeesche familie in Indië rijsttafel gebruikt, omdat een
europeesche lunch te duur is en die familie daarvoor uitkomt, zeg ik
niets en respecteer ik de zuinigheid, geboden door de
levensverhoudingen.
Maar wanneer ik ergens zit en een zuiver europeesche meneer of een
zuiver europeesche mevrouw - menschen, die toch eens een hollandschen
smaak hadden, die wisten hoe kalfsvleesch smaakt, jonge worteltjes,
erwtjes, kabeljauw - wanneer zij beweren, dat ze een rijsttafel "lekker"
vinden, dan treur ik om hun indischen val.
En nu nog iets, wat "indisch-hotel-thümlich" is.
Ik kan 't niet tegenhouden en ik weet, dat ik het gevaar loop, dat men
mij aanziet voor een liefhebber van chronique scandaleuse, wat ik juist
heelemaal niet ben.
Het is weer op het kantje af, obsceen, onvoegzaam of zoowat.
Maar in Indië is alles al zoo gruwelijk onvoegzaam over den kant
heengerold, dat, naar mijn gevoel, deze onvoegzame mededeeling in een
indisch boek als dit, bijna een onschuldige vertelling wordt.
Het is nacht, indische nacht. Nacht ook in de indische hotels, in de
hokken, die kamers heeten. Flikkerende, knip-knappende klapperoliepitjes
in die kamers.
Alles slaapt.
Opééns - boem - het schot van vijf uur valt. Poekoel boem zegt de
inlander.
Vijf uur 's morgens en acht uur 's avonds zijn poekoel boem.
'sAvonds staan, bij het vallen van het schot van de reede of van het
fort, de dames en heeren der avondrecepties op, 's morgens om vijf uur
ontwaken bij 't vallen van het schot vele slapers en… slaapsters
in de indische hotelhokken.
Het schot van vijf uur valt.
Verrijzenis. Opstanding.
Het is nog nuit-noir. Het is pas vijf uur en eerst om half zes, kwart
vóór zessen, zal het groote Licht, zal de vuurbal, die het vuile en het
vunze jaagt uit menigen hoek van een indisch hotelhok, verschijnen boven
de kim.
Geklop aan tal van hokdeuren. Inlandsche jongens kloppen met hun
vingerknoken tegen de hokdeuren.
Femeltaal in 't maleisch. Toewán, toewán, soeda poekoel boem, toewán.
Dat toewán wordt een gerekt toe-wá-á-án, fluisterend getrokken er
uitgezucht.
Eerst zacht knoken-geklop. Tók, tók, tók - pianissimo -; twee minuten
pauze. Tók, tók, tók, - forto. - Twee minuten pauze. Tók, tók, tók, -
fortissimo -, tók, tók, tók, ffff-furioso.
De deuren gaan achtereenvolgens open.
Ja, het is een opstanding geweest! De opstanding der zwarte hetaires, -
baboes, prostituées, njaais, die den avond te voren waren binnengeslopen
in de hokken der mannelijke bewoners van 't indische hotel.
Vóór 't opengaan der deuren hebben de rijksdaalders gekliklakt, de
rijksdaalders om mee te betalen de venale liefde, rampzalig vergooid in
de hotelhokken.
De deuren gaan open.
En het hotel braakt zijn zwarte, venerische bende uit.
Bloote-voet-geschuifel over de voorgalerijen der kamers. Zwarte
gedaanten van zwarte vrouwen, met sarongs over het hoofd, verdwijnen in
de donkerte over het vóórerf van 't hotel; enkelen gaan naar achter om
zich te baden bij de put. Dat durven echter alleen de baboes van de
families, die huizen in het hotel, baboes, die 's morgens weer zoet de
onschuldige babies in hun slendangs zullen ronddragen.
O! dat ochtenduur van vijven in indische hotels.
Om zes uur zitten de "heeren" hun koffie op te slurpen of liggen ze in
't volle daglicht nu, met hun bloote voeten en beenen over de
verlengstukken hunner krossi-malas, kalm en rustig, bijna als kuischen! |